Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4676

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702523/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 maart 2006 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) aan [partij] meegedeeld dat het in zijn voornemen ligt haar aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige [dochter] in [naam partij] voor inwilliging in aanmerking te doen komen.


Uitspraak

200702523/1. Datum uitspraak: 3 oktober 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/8068 van de rechtbank Haarlem van 22 februari 2007 in het geding tussen: appellant en de Minister van Justitie. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 maart 2006 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) aan [partij] meegedeeld dat het in zijn voornemen ligt haar aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige [dochter] in [naam partij] voor inwilliging in aanmerking te doen komen. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft de Minister van Justitie het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2007, verzonden op 23 februari 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij twee afzonderlijke brieven van 7 juni 2007 heeft Kling, die door de Afdeling op voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend. Bij brief van 21 juni 2007 heeft de Minister van Justitie van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R. Kaya, advocaat te Enschede, de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.S. Tenge, ambtenaar op het departement, en [partij] in persoon zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.    Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.    Ingevolge het tweede lid is ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn van verzorging en opvoeding dan ten minste vijf jaren bedraagt.    Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder d, wordt het verzoek afgewezen, indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige jonger dan twaalf jaren, tenzij: 1°. de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, waarbij onder misdrijf wordt begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf; 2°. de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, van het gezag over het kind is ontzet; of 3°. verzoekers aantonen dat de ouder aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging wordt verzocht, ontleent, en het kind niet meer dan gedurende een vierde deel van de periode voorafgaande aan de termijn van verzorging en opvoeding, bedoeld in het tweede lid, in gezinsverband hebben samengeleefd. 2.2.    De Minister heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 3°, van het Besluit. De dochter heeft de leeftijd van twaalf jaren nog niet bereikt, is gedurende ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam door de moeder opgevoed en verzorgd en heeft nooit met de vader in gezinsverband samengeleefd. In de feiten en omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht heeft de Minister geen aanleiding gezien om de aanvraag van Kling niet in te willigen. 2.3.    Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voldaan is aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 3°, van het Besluit. Volgens appellant ziet genoemde bepaling slechts op die situaties waarin een ouder uit eigen beweging ervoor heeft gekozen de omgang met een kind te staken. In zijn geval is daarvan geen sprake, aldus appellant. Hij betoogt verder dat de geslachtsnaamswijziging niet in het belang van de dochter is en in strijd is met de nationale en internationale fundamentele rechten van het kind en dat het verzoek ook om die reden afgewezen had moeten worden. 2.4.    In de tekst van het Besluit noch in de toelichting daarop is enig aanknopingspunt te vinden voor het betoog dat artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 3°, van het Besluit slechts ziet op die situaties waarin een ouder uit eigen beweging ervoor heeft gekozen de omgang met zijn kind te staken. Dit betoog wordt dan ook verworpen.    Niet in geschil is dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder d, onder 3°, van het Besluit. Er bestond voor de Minister dan ook geen wettelijke verplichting om de aanvraag niet in te willigen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de Minister in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen aanleiding hoefde te zien om de aanvraag niet voor inwilliging in aanmerking te doen komen. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het belang van de dochter voldoende wordt gewaarborgd door de verschillende in het Besluit opgenomen vereisten voor toewijzing van een verzoek tot geslachtsnaamswijziging. De stelling dat het besluit tot geslachtsnaamswijziging in strijd zou zijn met de nationale en internationale fundamentele rechten van het kind is door appellant niet nader onderbouwd. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom     w.g. Klein Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007. 176-512.